De overval op het Distributiekantoor te Valkenswaard

3 april 1944

Waarom was er een overval op het distributiekantoor?

Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren veel producten schaars. Denk aan brood, suiker, kleding, brandstof en koffie. Om ervoor te zorgen dat iedereen toch eerlijk aan eten en andere levensmiddelen kwam, voerde de Nederlandse overheid een distributiesysteem in. Dat systeem bestond uit bonnen, waarmee je beperkte hoeveelheden van bepaalde producten mocht kopen.

Iedereen had een distributiestamkaart, waarop stond wie je was en hoeveel bonnen je kreeg. Zonder zo’n kaart kreeg je helemaal niets. De eerste kaarten werden al in 1939 uitgedeeld, en vanaf dat moment kwamen steeds meer producten “op de bon”.

Een voorbeeld van de eerste distributie stamkaart en diverse bonnen. Uit de stamkaart is een hoek geknipt. Dit werd gedaan bij het  verkrijgen van de tweede distributie stamkaart. (collectie stichting)

Winkeliers moesten de ingeleverde bonnen opsturen naar een centraal distributiekantoor, eerst in Den Haag en later in Zwolle. Op basis van die bonnen kregen ze nieuwe voorraden toegewezen.

Door het hele land waren ook regionale distributiekantoren actief. In onze regio was dat kring 250, met het hoofdkantoor in Valkenswaard. Dat kantoor regelde de verdeling van bonnen in onder andere Bergeijk, Budel, Leende, Maarheeze, Riethoven, Waalre en Westerhoven. Het distributiekantoor van kring 250 was oorspronkelijk gevestigd in een houten keet achter de tuin van de veldwachter aan de Wilhelminastraat, nabij de Waalreseweg. Later verhuisde het naar Maastrichterweg 9a, in het gebouw van de ‘Katholieke Jonge Vrouwen’, waar maximaal 125 mensen werkten. Tegenwoordig is daar Inspirationpoint gevestigd.

Vanuit Valkenswaard reden er speciale uitdeelploegen naar omliggende dorpen om de distributiebonnen te verspreiden. Andere plaatsen kwamen zelf naar het kantoor om hun bonnen op te halen.

Voor onderduikers – mensen die zich schuilhielden om aan de bezetter te ontsnappen – was dit systeem een probleem. Zij hadden meestal geen officiële stamkaart, en dus ook geen bonnen. Zonder bonnen geen eten. En daarom werden distributiekantoren een belangrijk doelwit voor verzetsgroepen.

 

Persoonsbewijzen, onderduikers en vervalsing

Het hele distributiesysteem was nauw verbonden met de manier waarop mensen in Nederland stonden geregistreerd. Iedereen die in het bevolkingsregister stond, kreeg een distributiestamkaart. Op basis daarvan kon je bonnen krijgen om eten en andere spullen te kopen. In 1941 voerden de Duitsers daarbovenop een identificatieplicht in: iedereen van 14 jaar en ouder moest een persoonsbewijs bij zich dragen, met een foto en een vingerafdruk.

Dat persoonsbewijs was ontworpen door de Nederlandse ambtenaar Jacob Lentz. Het leek heel betrouwbaar en moeilijk te vervalsen. Voor de bezetter was dit een handig hulpmiddel: ze konden mensen ermee controleren bij de distributie van bonnen, bij het zoeken naar onderduikers of voor de verplichte tewerkstelling in Duitsland (Arbeitseinsatz). Voor Joden was het persoonsbewijs extra gevaarlijk, want hun bewijs kreeg een grote ‘J’ erop gedrukt.

Voor onderduikers was het krijgen van bonnen een groot probleem. Denk aan Joden, geallieerde piloten, verzetsmensen of jonge mannen die zich verborgen hielden om niet naar Duitsland te hoeven. Zij stonden vaak niet meer officieel ingeschreven en kregen dus ook geen stamkaart of bonnen.

Persoonsbewijs met daarop boven de pasfoto een zogenaamde “Rauter zegel”.
(collectie stichting)

De ondergrondse probeerde hen te helpen, onder andere via de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (L.O.). Zij zorgden voor valse bonkaarten en persoonsbewijzen. Soms werden deze verkregen via overvallen op distributiekantoren, uitgevoerd door de Landelijke Knokploegen (L.K.P.), die met de L.O. samenwerkten. Ook waren er ambtenaren op distributiekantoren die in het geheim meewerkten. Zij knoeiden in de administratie en verstrekten bonkaarten op de naam van mensen die bijvoorbeeld al overleden waren.

Ook in Valkenswaard gebeurde dit soort stille hulp. De Duitsers merkten dat er méér bonkaarten in omloop waren dan er volgens hen inwoners waren. Dat maakte hen wantrouwig. Om de controle te verbeteren, bedachten ze een nieuw systeem: de tweede distributiestamkaart (T.D.S.).

Hiervoor kreeg iedereen een oproepingskaart thuisgestuurd. Met die kaart, je eerste stamkaart en je persoonsbewijs moest je naar het distributiekantoor komen om de nieuwe kaart op te halen. Daarbij werd je persoonsbewijs voorzien van een zegel (het ‘Rauter-zegel’) en werd er een hoekje van je oude stamkaart afgeknipt. Zo konden ze controleren of er niet stiekem extra kaarten waren uitgegeven.

De tweede distributie stamkaart. Over het zegel staan de stempels
van de gemeente Waalre en distributiekantoor “250” Valkenswaard.
(collectie stichting)

De voorbereiding op de overval

Frans van Riel, werkzaam bij de marechaussee en tijdelijk woonachtig in Valkenswaard, raakte via zijn werk betrokken bij het lokale verzet. Hij kwam in contact met onder anderen Jan Brom, leider van de Valkenswaardse verzetsgroep P.A.N., en Jos van der Reijen, die plaatsvervangend hoofd was van het distributiekantoor. Ook kende hij Wout Evers, die in Budel de bonnen uitdeelde.

Gezamenlijk besloten ze een overval voor te bereiden op het distributiekantoor om de oproepkaarten te bemachtigen. Deze kaarten vormden het bewijs van de hulp aan onderduikers – en dus het risico dat de sabotage ontdekt werd. De tijd drong: op 4 april zouden de kaarten worden opgehaald, dus moest de overval koste wat kost op 3 april plaatsvinden.

Wout Evers werkte gedurende de oorlog als ambtenaar op het distributiekantoor in Valkenswaard.  Hij was een actief lid van het verzet en tipte voor de overval op het distributiekantoor. (collectie J. Israël)
Frans van Riel in zijn uniform van de marechaussee waarbij hij werkzaam was. Hij speelde een grote rol in het verzet en had de leiding tijdens de overval op het distributiekantoor in Valkenswaard. (collectie J. Israël)
Dokter en Mevr. Raeven die de Ether, en de instructies voor het bedwelmen van dhr. Bogaerts verzorgden. (collectie J. Israël)
Dhr. Bogaerts die de distributiebescheiden zou klaarleggen en aanwijzen bij de overval. (collectie J. Israël)
Dick Albers, Kees Bouman en Harry Semler, die samen met Frans van Riel de overval pleegden. (collectie J. Israël)

Gezamenlijk besloten ze een overval voor te bereiden op het distributiekantoor om de oproepkaarten te bemachtigen. Deze kaarten vormden het bewijs van de hulp aan onderduikers – en dus het risico dat de sabotage ontdekt werd. De tijd drong: op 4 april zouden de kaarten worden opgehaald, dus moest de overval koste wat kost op 3 april plaatsvinden.

Het plan werd verder uitgewerkt door onder anderen Frans van Gastel, gemeentesecretaris van Maarheeze, samen met Van der Reijen, Evers en Van Riel. Binnen het distributiekantoor zorgde Jos van der Reijen voor de praktische voorbereiding. Hij betrok Jan Swinkels en Leo Bogaerts erbij. Bogaerts, verantwoordelijk voor de bonnen, zorgde ervoor dat alle documenten ’s avonds veilig werden opgeborgen in een kluis achter het kantoor. Om de documenten veilig te stellen, bracht men ’s avonds de kluissleutel naar het politiebureau. Pas de volgende ochtend werd die weer opgehaald. Tijdens de overval zou Bogaerts zelf worden bedwelmd, zodat hij een alibi had en buiten verdenking bleef.

Omdat de gebruikelijke knokploegen niet beschikbaar waren, kreeg Van Riel de taak een klein, betrouwbaar team samen te stellen. Hij vond zijn vier helpers in de omgeving van Maarheeze: Dick Albers, Kees Bouwmans en Harrie Semler, die ook bereid was mee te doen, ondanks zijn terughoudendheid vanwege zijn gezin. Van origine was dit de verzetsgroep De Vrijbuiters uit Maarheeze.

De voorbereidingen moesten snel gebeuren. Een auto regelen lukte niet, dus besloten ze op de fiets te gaan.

Van Riel zorgde voor een alibi door zijn chef in te lichten en regelde papieren voor de gezamenlijke reis. Zijn collega’s hielden contact en waarschuwden bij nood. Zo werd veldwachter Theo Righart van Gelder in Soerendonk ingeschakeld om Van Riel na de actie op te vangen.

Kort voor de overval oefenden ze het bedwelmen van Bogaerts met ether bij dokter en mevrouw Raeven in Soerendonk. Ondertussen leerde Dick Albers schieten onder begeleiding van Van Riel nabij de weg tussen Maarheeze en Sterksel. De munitie daarvoor kwam via Van Riels broer, die werkte bij de Rijksbelastingen in Tilburg.

In februari 1944 vond er een cruciale bijeenkomst plaats bij politieman Schouten aan de Parallelweg Noord, een zijstraat van de Eindhovenseweg in Valkenswaard. Bij deze vergadering waren onder anderen aanwezig: Wout Evers, Jan Brom en Frans van Riel uit Valkenswaard, en vanuit Maarheeze kwamen Harrie Semler, Kees Bouwmans en Dick Albers.

Dick Albers herinnerde zich later: “Vanwege de voortdurende dreiging van overvallen was het door de groepscommandant van de Staatspolitie, oftewel de Marechaussee, vastgesteld dat er altijd minimaal één agent op het distributiekantoor moest waken. De overdracht van de bewaking vond steeds op het kantoor zelf plaats, zodat het pand nooit onbeheerd was. Buiten de openingstijden werden de sleutels van het kantoor en de kluis, waarin belangrijke papieren lagen, veilig bewaard op het politiebureau. De agent die ’s avonds het kantoor sloot, begeleidde de kassier naar het bureau om daar de kluissleutel in bewaring te geven.”

Op de dag van de overval, 3 april 1944, zou Wachtmeester Frans van Oers het kantoor vanaf acht uur ’s ochtends tot vijf uur ’s middags bewaken. Daarna nam Wachtmeester Hendrik Kattestaart het over via de achterdeur van het gebouw. Deze ingang bestond uit twee houten deuren die toegang gaven tot de kluiskelder. Daar zouden Albers en Bouwmans met een pistool klaarstaan.

Kassier Leo Bogaerts, die op de hoogte was van het plan, leidde Semler en Van Riel naar de plek waar de oproepingskaarten en de nieuwe stamkaarten lagen opgeslagen. Van Riel zou Bogaerts vervolgens met ether bewusteloos maken. Aanvankelijk zou de overval om 15:00 uur plaatsvinden, maar door onverwachte omstandigheden werd het tijdstip verschoven naar 18:00 uur. Dat verhoogde de spanning onder de betrokkenen.

Uit de aantekeningen van Albers blijkt dat vlak voor de actie een aantal belangrijke afspraken werden vastgelegd:

  • Prioriteit ging uit naar de groene kaarten die naar Den Haag gestuurd moesten worden. Op deze kaarten stonden vaak namen van overleden personen, die op papier toch in leven werden gehouden zodat onderduikers van bonnen konden worden voorzien.
  • Verder moesten blanco stamkaarten en zo veel mogelijk bonkaarten worden meegenomen.
  • Alles wat niet meegenomen werd, moest zo min mogelijk worden aangeraakt, om sporen te vermijden.
  • Persoonlijke spullen zoals een portemonnee mochten niet mee tijdens de overval.
  • Alleen in het uiterste geval mocht er geschoten worden, en dan zonder iemand te doden, om represailles te voorkomen.
  • Na de overval was het verboden om vóór 12 uur ’s middags op 5 april terug te keren naar de woonwagen.’

Albers gaf ook aan hoe hij zich voelde: “Het besef dat het nu echt ging gebeuren, maakte me zenuwachtig. Mijn maten leken er ontspannen onder, het was niet hun eerste keer. Ik stelde me al voor hoe die felle schijnwerper me zou bespieden en welke vragen er zouden komen. Ik probeerde het van me af te zetten, maar kon die nacht nauwelijks slapen en voelde me ziek.”

 

De overval

Marechaussee Hendrik Kattestaart (midden) naast Joke Bax. Joke zat ook in het verzet en zou na de oorlog met Frans van Riel in het huwelijk treden. (collectie J. Israël)
Marechaussee Frans van Oers. (collectie J. Israël)

Vanuit de kluis klonk Van Riels stem in een Amsterdams accent: “Zet die knullen met hun gezicht tegen de muur.” Ondertussen werd een juten zak door Semler en Van Riel gevuld met een groot deel van de voorbereide oproepingskaarten uit de kluis. Echter werd een belangrijk wapen, een gummistok, vergeten af te pakken.

Nadat Semler en Van Riel hun taak in de kluis hadden afgerond, namen zij de bewaking van de twee marechaussees over.. Kees Bouwmans en Dick Albers gingen vervolgens de kluis in. De sterke geur van ether was nog overal aanwezig, en de man op de grond lag bewusteloos. Met spoed pakten Bouwmans en Albers de juten zakken met hierin de ongeveer 15.000 stuks oproepingskaarten. Ze haastten zich naar buiten en hingen ieder een volle zak, naar schatting zo’n 75 kilo zwaar, aan hun fietsen.

Tegelijkertijd waren in het distributiekantoor ook twee burgerwachten aanwezig, Maenen en Van Rooij. Van Rooij zag twee mannen met grote zakken op hun fietsen voorbijrijden, vermoedelijk Albers en Bouwmans. Dit wekte zijn argwaan, waarna hij Jan Phiferons, een medewerker van het kantoor die niets wist van de overval, waarschuwde om een kijkje te nemen.

Terwijl Van Riel en Semler de bewaking van de twee marechaussees overnamen, leken die paar seconden wel uren te duren. Van Riel stond achter Kattestaart en Semler achter Van Oers, beiden met pistolen in de hand — ook die van de marechaussees zelf. Op dat moment kwam Phiferons, een medewerker van het distributiekantoor, de kelder binnenlopen op weg naar de kluis. Zodra hij Semler met pistolen en een zwart doek voor zijn gezicht zag, slaakte hij een gil en probeerde te vluchten. Van Riel gebood Semler om ook Kattestaart in de gaten te houden en ging zelf achter Phiferons aan om hem het zwijgen op te leggen.

Phiferons was echter te snel, waardoor Van Riel terugkeerde om Semler te halen en te vluchten. Op zijn terugweg trof hij niet Semler aan, maar Kattestaart in een staat van paniek en woede, waarschijnlijk met het plan om te ontsnappen en onder te duiken — iets waar hij eerder met Van Riel over had gesproken. Van Riel sloeg hem daarom plotseling met de loop van zijn pistool op het voorhoofd, waardoor bloed in Kattestaarts ogen liep.

Kattestaart viel daarop Van Riel aan en een hevige worsteling ontstond, waarbij Van Riel met zijn rug op de stenen trap belandde en Kattestaart bovenop hem ging liggen, wild slaand. Met tegenzin probeerde Van Riel zijn pistool te gebruiken, maar dat weigerde te schieten. Hij moest met zijn hand de slede naar achteren trekken, alles terwijl Kattestaart bovenop hem zat. Uiteindelijk schoot Van Riel Kattestaart in de schouder en loste nog twee schoten zonder doel te treffen. Daarna liet Kattestaart los.

Semler bleef volgens Van Riel naast de worsteling staan, zonder in te grijpen, terwijl hij volgens Semler zelf in het voorportaal van de kluis Van Oers half een arm uitgedraaid zou hebben. Kattestaart vluchtte, gewond, richting Maastrichterstraat en riep daarbij iets als: “Ik ken jou!” Van Riel besloot hem op de fiets te volgen en schoot hem op ongeveer 15 meter afstand nogmaals neer om hem het zwijgen op te leggen. Hij raakte echter met een schampschot aan het hoofd, waarbij Kattestaart bewusteloos tegen de grond viel.

De afloop

Na de overval vluchtte Van Riel als eerste weg. Hij reed langs de Markt van het distributiekantoor naar de Maastrichterstraat, liet daar zijn jas en distributiebescheiden achter en waste het bloed van Kattestaart af. Vervolgens ging hij naar Soerendonk, waar hij veldwachter Righart van Gelder ontmoette. Daarna vond hij onderdak bij de gebroeders Snelders in Maarheeze.

Albers en Bouwmans vluchtten met de zware juten zakken via een spoorwegovergang richting België. Een spoorwachter misleidde de achtervolgende Duitsers, waardoor ze konden ontsnappen. Ze begroeven de zakken in het bos en sloegen daarna af naar Soerendonk, waar ze de nacht op een stroveld doorbrachten. Uiteindelijk bereikten ze rond 22.00 uur Maarheeze.

Nog dezelfde dag had van Riel contact met zijn chef de opperwachtmeester Vink die hem gerust wist te stellen. Hij vertelde dat de SD nog volledig in het duister tastte en dat de marechaussee Kattestaart in zorgwekkende toestand was opgenomen in het ziekenhuis te Eindhoven maar geen van de daders had herkent.

Tijdens zijn vlucht liet Harrie Semler de fiets van Sjeng Guns, die niet op de hoogte was van de geplande overval, achter bij het distributiekantoor. Vervolgens sprong hij over een betonnen schutting en wist via diverse tuinen te ontkomen. Op het moment van zijn vlucht droeg hij de leren jas en gleufhoed van Frans van Riel. In de jas zaten zijn persoonsbewijs, de revolver die hij van marechaussee Kattestaart had afgepakt, en bonkaarten.

Omdat deze bezittingen grote risico’s vormden voor de betrokken verzetsleden en de pilotenlijn, bracht Semler onmiddellijk Huub Peeters op de hoogte. Peeters was actief binnen de Belgische verzetsgroep De Witte Brigade, waarmee de verzetsgroep rond Valkenswaard nauw samenwerkte. Hij gaf nog diezelfde avond opdracht aan de marechaussees Leereveld en Vermazen om de bezwarende voorwerpen op te sporen en veilig te stellen.

De achtergelaten voorwerpen werden aangetroffen in de tuin van brouwerij ‘Het Zwaantje’ van de heer Baken. Deze besloot, mede vanwege het NSB-lidmaatschap van de plaatselijke politiecommandant, de spullen niet aan de autoriteiten over te dragen, maar ze discreet via Jan Brom, voorman van het lokale verzet, in veiligheid te brengen.

De revolver van Kattestaart werd via een opvallende actie terugbezorgd aan Van Riel: in de biechtstoel van pastoor Heerkens overhandigde Jan Brom het wapen met de woorden: “Hier is de absolutie.”

De wapens die waren buitgemaakt op Van Oers en Kattestaart werden naar de sigarenwinkel van Leo Bax. Daar verstopte Leo’s dochter Joke Bax – later de echtgenote van Van Riel – de vuurwapens zorgvuldig onder de vloer van de toonbank.

Niet lang nadat marechaussee Van Oers om 18.35 uur alarm had geslagen, startte het officiële onderzoek. Groepscommandant Vissers en opperwachtmeester Olsthoorn gingen direct ter plaatse en troffen daar al een menigte aan. Kattestaart werd door een omstander per fiets naar dokter Bink gebracht en daarna met een auto naar het Binnenziekenhuis in Eindhoven vervoerd. Leo Bogaerts, die zich slap had gehouden om zijn betrokkenheid te verbergen, werd eveneens naar het ziekenhuis gebracht, waar zijn maag uit voorzorg werd leeggepompt. De Sicherheits Dienst en zijn vader en broers waren hier aanwezig. Door een handdruk kon hij zijn vader duidelijk maken dat hem niks ernstigs mankeerde. Het verbaasde Leo dat hij niet door de SD of politie is verhoord.

Intussen werd het gebied rondom het distributiekantoor door de marechaussee afgezet, en zowel Nederlandse als Duitse autoriteiten in Eindhoven werden ingelicht. Een signalement van de verdachten ging telefonisch naar omliggende gemeenten. Aangezien de leiding van het onderzoek werd overgenomen door de Sicherheitspolizei, hield de marechaussee zich verder op de achtergrond. Deze overdracht wekte de indruk dat een diepgravend onderzoek niet de prioriteit had.

Rond half acht ’s avonds arriveerden leden van de Sicherheitspolizei. Ook een fotograaf van de Eindhovense politie, C.M. Gamier, werd opgeroepen om foto’s van het opengebroken kluissysteem te maken. Een fiets die bij het kantoor was achtergelaten, werd in beslag genomen voor onderzoek. Enkele uren later, rond negen uur, arriveerde speurhondgeleider Rooijmans uit Hapert met zijn hond, die een spoor volgde tot aan de Peperstraat, maar daar het geurspoor verloor. In een tuin werd bovendien een hoed aangetroffen. Hoewel  de hoed die Semler had verloren uiteindelijk in handen van de Sicherheitsdienst terechtkwam, leverden de daarin gevonden blonde haren geen bruikbare sporen op. In een wachtpauze van 14:00 tot 18:00 uur voorafgaand aan de overval had van Riel de kleding van de overval onderzocht. Hierbij trof hij in de hoed van Semler een kleednummer met de naam F. van Riel. Deze werd door van Riel verwijderd en verbrand.

De fiets de Semler had geleend van zijn buurman Sjeng Guns (die niet op de hoogte was van de overval) daarentegen leek een veelbelovender spoor. Al vóór de oorlog waren fietsenhandelaren verplicht om de verkoop van rijwielen vast te leggen in speciale registers. Op basis van het framenummer kon men de herkomst herleiden via de Simplexfabriek in Amsterdam tot aan Van Gansewinkel, fietsenhandelaar in Maarheeze. Deze verklaarde echter zich de fiets niet te herinneren en kon geen verkoopbewijs overleggen. Dankzij een tijdige waarschuwing vanuit het verzet bleef verdere herleiding uit, en liep ook dit spoor uiteindelijk dood.

Terwijl marechaussee Hendrik Kattestaart in het Binnenziekenhuis van Eindhoven lag, verklaarde hij dat een van de stemmen tijdens de overval hem bekend in de oren had geklonken. Dat klopte: hij had onbewust de stem van zijn collega Frans van Riel herkend. Hoewel Kattestaart geen actieve herinnering leek te hebben aan wie hem had overmeesterd, werd hij in het ziekenhuis bezocht door politieman Van de Brandt. Deze vermoedde op eigen houtje hoe de vork in de steel zat. Kattestaart vreesde voor de consequenties van zijn falen; hij dacht mogelijk verantwoordelijk gehouden te worden voor het niet kunnen voorkomen van de overval. Van de Brandt stelde hem gerust en spoorde hem aan te blijven volhouden dat hij niets wist.

Door de tussenkomst van Kattestaart en Van Oers was het de overvallers niet gelukt om alle oproepingskaarten buit te maken. De meegenomen stapel woog al zo’n 75 kilo. Wat achterbleef werd de dag erna, op 4 april, alsnog vernietigd. Jos van der Reijen zorgde ervoor dat deze papieren in de verwarmingsketel van het kantoor werden verbrand. Er ontstond echter een complicatie: de dag ervoor waren er foto’s genomen van de kluisinhoud. Die beelden konden mogelijk verraden dat er na de overval nog in de kluis was gerommeld. Om dat te verdoezelen werden lege enveloppen en dozen teruggeplaatst, in de hoop de schijn op te houden. Dit bleek effectief, al bleef het een aantal dagen spannend of dit plan zou slagen.

Na het vertrek van de Sicherheitspolizei werd een voorlopige inventarisatie van de overgebleven documenten gemaakt door Van de Ven (de kantoorleider), samen met Van der Reijen en Jan Phiferons, onder toezicht van hoofdwachtmeester Vissers. Enige tijd later, toen Leo Bogaerts uit het ziekenhuis terugkeerde, stelde hij samen met Van der Reijen een nieuwe lijst op. Die kwam echter niet overeen met de eerste versie. De verklaring daarvoor werd gelegd bij de hectische omstandigheden tijdens de eerste telling en de afwezigheid van Bogaerts. In werkelijkheid was er gebruikgemaakt van de gelegenheid om oude tekorten in de administratie toe te schrijven aan de overval. Zoals Dick Albers later opmerkte: “Met deze actie werd de balans opgeschoond.”

Als gevolg van de overval werden Van Oers en Kattestaart – op voordracht van J. Gankema, de NSB’er die destijds chef van politie was – bevorderd tot opperwachtmeester. Die rang werd hen na de bevrijding weer ontnomen. In diezelfde periode bood Kattestaart zijn excuses aan Van Riel aan. Pas toen begreep hij dat hij het slachtoffer was geworden van een verzetsactie, en niet van een criminele roof. Het moet vermeld worden dat als de heren Visser en Olsthoorn van de marechaussee te Valkenswaard niet de leiding hadden gehad in het onderzoek er waarschijnlijk vele illegalen en onderduikers in Duitse handen gevallen zouden zijn.

Frans van Riel wijst na de oorlog aan waar hij de buitgemaakte distributiebescheiden verborg. (collectie J. Israël)

Geslaagd?

Hoewel de overval in Valkenswaard op korte termijn als geslaagd kan worden beschouwd, kende deze ook een schaduwzijde die later pas zichtbaar werd. Het directe doel was bereikt: duizenden oproepingskaarten verdwenen en de controle op de burgerbevolking in de regio raakte ontregeld. Voor velen betekende dit uitstel van tewerkstelling, en voor onderduikers en hun helpers bood het ruimte om te overleven. Maar deze winst ging niet zonder risico’s.

Soms sijpelde het gevaar door, en soms trof het mensen die er slechts zijdelings bij betrokken waren. Bij een latere inval in Waalre werden bij Maria van der Pol-van der Linden documenten aangetroffen die afkomstig waren van de overval. Ze werd gearresteerd, zonder proces weggevoerd en kwam uiteindelijk om in het concentratiekamp Ravensbrück. Haar dood is een aangrijpende herinnering aan het feit dat verzetsdaden nooit zonder offers zijn – en dat de prijs voor vrijheid soms door anderen wordt betaald dan zij die de trekker overhaalden.

van der Pol – Erfgoed40-45

De overval zelf is lang onder de radar gebleven. Mede doordat er geen directe Duitse vergeldingsacties volgden, bleef het collectieve geheugen er stil over. Pas jaren later, toen betrokkenen hun verhalen begonnen te delen en documenten opdoken in archieven en privécollecties, kreeg de actie haar plaats in de geschiedenis. Een gewaagde onderneming, uitgevoerd door jonge mannen met weinig middelen maar des te meer overtuiging. Ze handelden uit noodzaak en idealisme. Het resultaat was een mengsel van succes en verlies – van ontsnapping en opoffering.