De Bezetting
Op 10 mei 1940 viel Duitsland Nederland binnen met een groot leger en moderne bewapening. De mensen in Nederland voelden het wel aankomen. Het rommelde al een tijdje in Duitsland en een aantal jonge mannen werd opgeroepen in het leger om wacht te houden bij de grens.
Om de opmars van het Duitse leger te verhinderen werden bijna alle bruggen opgeblazen door het Nederlandse leger. Voordat een brug werd opgeblazen, kregen de buurtbewoners wel een waarschuwing. Eén van de bewoners van de boerderij bij de Volmolen vertelde dat de voorjaarsschoonmaak net achter de rug was toen de waarschuwing kwam om alle ramen en deuren open te zetten. Na de explosie die de brug volledig vernielde, bleek dat de boerderij ook nogal beschadigd was. Pas tegen de avond had men alles provisorisch hersteld. De watermolen zelf bleek zwaar beschadigd te zijn. En het duurde een hele tijd voor de molen weer kon malen. Later werden noodbruggen aangelegd die pas na de oorlog werden vervangen door een nieuwe brug. Toch waren er enkele kleinere bruggen vergeten en wisten de Duitsers toch vrij eenvoudig Aalst-Waalre en Valkenswaard te bereiken.
In Aalst gingen de Duitsers eerst naar bakker Scheepers aan de Eindhovenseweg om vers brood te bemachtigen. Daarna gingen ze naar het Gemeentehuis waar zij bij de burgemeester formeel het gezag over de gemeente overnamen. Daarna trok de groep verder.
Enkele maanden later kwamen de eerste Duitse eenheden die zich hier gingen vestigen. Ze moesten worden ingekwartierd en dat gebeurde ordelijk. Ze zochten openbare gebouwen, zoals scholen en leegstaande panden. Maar ook in een afgelegen villa zoals Huize Gagelhof werden Duitsers ingekwartierd. De Ortskommandant van Eindhoven nam het in beslag nadat hij met de eigenaar, de heer Van Riemsdijk, enige afspraken had gemaakt. Verder werden er ook militairen bij de mensen thuis ondergebracht.
Omdat de scholen door de Duitsers in gebruik waren genomen, konden de kinderen niet meer op een normale manier naar school. Er werden allerlei plaatsen als schoollokaal gebruikt. Zo werden er in diverse fabrieken leslokaaltjes ingericht en zelfs in de trouwzaal van het gemeentehuis van Waalre werd af en toe les gegeven. De kinderen kregen slechts een paar uur les per dag en dan in ploegen in één van die locaties.
Uit de vele verslagen, dagboeken en interviews uit ons archief blijkt dat de bezettingsjaren vrij normaal verliepen. In het begin was het voornamelijk wennen aan de veranderde situatie, maar naarmate de oorlog langer duurde kreeg men meer last van de schaarste van middelen. Het meeste middelen waren op de bon en wat er verkrijgbaar was kon iedere maand weer anders zijn. Omdat in beide gemeenten destijds vrij landelijk waren, had men het hier minder slecht dan in de grotere steden. Vaak viel er wel wat te ruilen of te regelen bij de lokale boeren.
Het schaarste gold niet alleen voor de burgerinwoners. Ook het Duitse leger begon hier last van te krijgen. Omdat de oorlogsindustrie zoveel materiaal eiste, begonnen de Duitsers met het invorderen van metalen. Vooral Koper en Messing waren gewild. Zo verwijderden de Duitsers ook de klokken uit de kerken om deze om te smelten tot wapentuig.
Aan het begin van de oorlog veranderden de Duitsers ook de regels niet erg drastisch en traden ze wat minder streng op tegen de bevolking. De Duitsers hadden de insteek dat Nederlanders erg gelijkend waren aan Duitsers, en dat ze deze wel voor zich zouden kunnen winnen. Naarmate de tijd verstreek en bleek dat de Nederlanders zich niet zomaar conformeerden aan de Duitse gedachte werden de regelgeving en ook de straffen heviger. De reactie hierop was dan weer dat het ondergrondse verzet ook groeide en men steeds ontevredener werd. De Duitsers censureerden de pers en alle radio’s moesten ingeleverd worden. Men mocht alleen radio’s hebben waarop enkel en alleen de Duits gecontroleerde zenders te horen waren. Ook voerden ze de legitimatieplicht in. Mensen moesten hun persoonsbewijs te alle tijden kunnen overhandigen. Verder stelden de Duitsers een avondklok in. Dit hield in dat mensen s’avonds zich niet meer op straat mochten bevinden. Hiervoor kon men wel een speciale uitzondering krijgen. Deze moest men dan aanvragen en deze kon worden toegekend voor een specifieke datum en speciaal beroep. Ook werd er streng gecontroleerd op de verduistering. Er mocht s’avonds geen licht meer op straat zijn. Dit kon namelijk de geallieerde bommenwerpers helpen bij het navigeren naar hun doelen.
Uiteindelijk zou voor onze regio het einde van de Duitse bezetting in september 1944 plaatsvinden. Hiermee was alle ellende, zoals bijv. de schaarste, niet direct opgelost. Toch had men weer vertrouwen in de toekomst, aangezien men weer verschillende vrijheden terug kreeg.